De stad ademt mist, zachtjes opgetild 
door roeiers die geruisloos het water splijten,
met riemen die de nacht in scherven dompelen
de Singel glijdt loom tussen riet en gevels,
alsof de dag nog niet besloten heeft
of hij zal blijven.

Wind ruist over oude stenen,
verhalen van drinkers, stiekeme rokers,
gelach dat nog hangt in de muren.
Tijd gomt alle namen uit,
maar wie stil genoeg luistert
hoort hoe de stad zichzelf vertelt.

Bier parelt op de rand van het glas,
de zon hangt lome noten in de lucht.
Een toerist staart naar de plattegrond,
maar Leiden laat zich niet vangen
in vierkante vakjes en rechte lijnen.
Het moet gedwaald worden.

Treinen blazen hun adem uit,
sporen trillen, stemmen vervagen,
een student rent nog net door de deuren
met een tas vol colleges en haast.
Leiden zucht, tikt het ritme
van overstappen en blijven.

Stof dansend in een streep zonlicht,
schildersogen volgen de contouren
van een vergeten gelaat.
Buiten kraakt het plein van kou,
binnen fluistert een penseelstreek
iets dat alleen het doek begrijpt.

Lantaarnlicht wiegt zich op het water,
een fietsband slipt in de regen.
Twee schaduwen leunen tegen de brug,
fluisteren alsof de stad meeluistert,
alsof die hun geheimen
nog niet heeft gehoord.

Leiden sluit zich niet af,
het opent, altijd verder,
Een steeg, een hofje, duizenden verhalen
die om de hoek wachten
tot iemand ze leest
met voeten op kasseien
en ogen die durven dwalen.


Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *